Jack Russell
Laatst zaten mijn vrouw en ik na een lange dag winkelen met een kopje koffie op een terras in Hamar en we deden wat we dan het liefste doen: mensen kijken.
We verzinnen dan complete achtergrondverhalen over waar ze vandaan komen, hun beroepen, de auto’s die ze rijden en hoe ze heten. Namen bij de mensen verzinnen, dat is het leukste. En dan komen de flauwe grappen. Mijn vrouw vindt mijn grappen stiekem heel leuk, maar ze doet de grootste moeite om niet te lachen.
Ik was moe en in en in een flauwe bui toen vlak voor ons tafeltje een lange, wat sullige man voorbij slofte met een hyperactief hondje. Het contrast kon niet groter zijn. Het hondje sprong steeds, luid blaffend, wel een meter in de lucht. Hij beet zich vast in de leren handschoen van de man, bleef daar een paar tellen hangen, alvorens zich weer terug naar aarde te laten vallen. Dit schouwspel bleef zich zo minutenlang herhalen.
‘Wedden dat die man daar met dat hondje daar Knut heet,’ zei ik. ‘Ik vind dat echt zo’n Knut.’
‘Of het is een Nederlandse toerist en dan heet hij gewoon Karel. Of Kees,’ zei mijn vrouw.
Even dacht ik een grap over een keeshond te maken, maar ik deed het niet.
‘Zou kunnen,’ zei ik, ‘hij is wel lang, die man.’
We volgden het duo totdat ze bijna uit zicht waren verdwenen.
‘Kijk, dat vind ik nou een leuk hondje,’ zei ik. ‘Een met pit.’
‘Ja, heel schattig, zo’n Jack Russelltje,’ zei mijn vrouw. Ze is een wandelende honden encyclopedie en weet van ieder hondje dat voorbij komt binnen een paar seconden het ras te benoemen.
‘Hoe zou je hem dan noemen,’ vroeg ik.
‘In ieder geval géén Jack!’ Ze keek me geschrokken aan. ‘Dat doen we niet. Dat is zo afgezaagd.’
‘Nee,’ stelde ik haar gerust, ‘dan noemen we hem Kurt. Kurt Russell.’
Comments
Post a Comment